TB · 17-12-2019 · 4 minuten om te lezen
17 december 1941: nog een gevaarlijk geval
‘Kragt, en ik kom van Jakob’, was de openingszin van Gerard Dogger toen hij aanbelde bij de zusters Gorter in de Snelliusstraat in Den Haag. Het was 30 november 1941 en al donker. Hij had alleen een klein koffertje bij zich. Hij zou ongeveer een week blijven.
De zussen Titia (1879-1945) en Dora Gorter (1888-1945) waren in 1907 in de Snelliusstraat nummer 82 komen wonen in de toen nieuwe Sweelinckpleinbuurt. Ze werkten op kantoor bij de verzekeringsmaatschappij ‘De Nederlanden van 1845’. In de bezettingsjaren kwamen ze via een collega in de illegaliteit. Ze hielpen bij het verspreiden van illegaal drukwerk, dat ze soms zelf overtypten. Het illegale SDAP-bestuur kon bij hen vergaderen en ze boden onderdak aan mensen die dat nodig hadden. Zo ook aan Dogger. Ze waren gewaarschuwd voor dit ‘ernstige geval’, dat ‘hoogst gevaarlijke dingen’ had gedaan.
Dogger gebruikte de naam ‘Gerard Kragt’ of ‘Jan Willem’. Zo staat hij vermeld in het dagboek dat Titia Gorter bijhield. Het was veiliger om zijn echte naam niet te kennen. ‘Een rustige, bescheiden jongeman met goede manieren’, was de eerste indruk. ‘“Kragt” leest veel, rookt veel, luistert naar de radio muziek, enz. Zo nu en dan laat hij iets los, maar wij willen liever nog niets weten. Als hij hier weggaat zal hij het wel vertellen.’ Ook de naam van Peter Tazelaar kenden ze niet: de eerste keren in het dagboek staat hij als ‘vriend van’, daarna als ‘Piet’. Al met al vonden ze Dogger een ‘erg prettige huisgenoot’. Titia noteerde: ‘Een enkele keer krijgt hij bezoek van een vriend die niet verdacht is en soms gaat hij ‘s avonds in het donker uit.’
Radio Oranje
De Gorters merkten pas iets van Doggers bezigheden op zondag 7 december. Ze luisterden naar Radio Oranje toen er plotseling een boodschap na het nieuws kwam: ‘doet gij het Uwe, wij doen het onze’. Die woorden hadden een bijzondere uitwerking op hun huisgenoot. ‘Verheugd, bijna opgewonden zei onze gast: “dat is goed nieuws, goed nieuws voor mij”. Hij ging zitten, haalde zijn persoonsbewijs uit zijn zak en ging ‘t nauwkeurig zitten bekijken alsof hij het nog nooit gezien had. (…) Hij had geen rust meer om te lezen, maar trommelde met zijn leeswijzer op de leuning van de stoel, stond op, ging weer zitten, enz. Hij telde op zijn vingers: “een, twee, drie, vier, vijf, enz., en zei zachtjes: “Dinsdag”.’ Dinsdag, begrepen de dames Gorter, zou een oversteek naar Engeland plaats vinden.
De volgende dag werd Dogger om half tien wakker gebeld door Tazelaar, die een half uur later op de stoep stond. Een uur later kwam Stuuf Wiardi Beckman op bezoek. Dogger vertelde de dames Gorter dat hij weg moest voor zijn nieuwe missie. Maar ze zouden nog van hem horen: ‘Na enige aarzeling zei hij dat we konden weten of zijn “missie” geslaagd was als we naar de radio luisterden; misschien Donderdagavond al en we hoorden: “alles sal reg kom”.’ ’s Middags om vijf uur vertrok hij, het was 8 december, Doggers 22ste verjaardag.
De dagen erna luisterden Titia en Dora aandachtig naar de radio. Elk moment verwachtten ze het ‘alles sal reg kom’ te horen. Ze hoorden wel andere boodschappen van goede aankomst, maar niet die van ‘Kragt’. Toen ze op 12 december nog steeds niet de juiste zin hadden gehoord, begonnen ze zich ongerust te maken.
‘Onze heet “Joop”’
Op 17 december kwam Dogger terug in de Snelliusstraat: zijn missie was niet gelukt. In de tussentijd had hij voor zichzelf een ander onderduikadres gevonden, maar hij had twee mensen die verborgen moesten worden. Het waren de twee marconisten zonder zender: Johannes ter Laak, degene die eind september gedropt was, en Willem van der Reijden, die 9 december was aangespoeld. Zoveel plaats hadden de zussen niet en daarom gaven ze voor Willem het adres van Catrien Kolk, een vriendin in de Heemskerckstraat. Catrien had eerder geholpen, niet alleen met het verspreiden van blaadjes maar ook met het dicteren van het boek van minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens, De overweldiging van Nederland, toen dat plots in 24 uur moest worden overgetypt.
De andere kant van de Snelliusstraat: nummer 48 en lager. Deze ansichtkaart is verzonden door M. van Daalen, bewoner van nummer 38, waar een kruisje boven staat. Collectie Haags Gemeentearchief.
‘Joop’ ter Laak was dus te gast bij de zussen Gorter: ‘Een eenvoudige jonge man, die drie maanden geleden met ‘n parachute afgeworpen is en sedert hier “werkt”.’ Hij was eind september ‘afgeworpen’ in een weiland. Zijn parachute had hij meteen begraven en daarna was hij op goed geluk gaan lopen, in het donker. Bij een hooiberg wachtte hij tot het licht werd. Toen bleek hij vlakbij Beilen te zijn, waar hij een bus naar Assen kon nemen. Al wisten de Gorters het fijne er niet van – dat Ter Laak van Tazelaar contactadressen had gekregen – ze wisten wel dat Ter Laak goed terechtgekomen was. Titia schreef op: ‘als er hier niet een hele organisatie was die voor zulke mensen zorgt, voor hun huisvesting, kleeding, bonnen, identiteitsbewijzen en …sigaretten, dan zou ‘t er slecht voor hun uitzien.’ Ter Laak vertelde de Gorters dat zijn vrouw in Den Bosch woonde. Een jaar geleden was hun zoontje geboren, maar die had hij nog niet gezien.
“Je moet je helemaal voor dit werk inzetten”, zei Joop, “dat weet je vooruit”.Die eerste avond ging Ter Laak met Dogger uit, een partijtje biljarten. Om half elf kwam hij terug: hij sliep op de kleine zolderkamer, veilig opgeborgen.
Ze waren tevreden over hun gast: ‘“Joop” heeft allerlei werkjes voor ons opgeknapt: hout gehakt op zolder, asemmers versjouwd, raam hersteld en mij gedicteerd bij ‘t [opnieuw] typen van ‘t boek van v. Kleffens.’ Verder was hij ‘aan het werk’. Soms kwam hij pas ’s ochtends thuis, als hij de laatste tram had gemist. Op 19 december kwam hij om half tien in de ochtend binnenzetten, na een ‘zware nacht’. Hij vertelde dat hij contact had gehad met ‘de overkant’, met Engeland. ‘Voor hij wegging naar hier, heeft hij de Koningin gesproken (“wij noemen haar daar altijd Queeny”, zei hij). De Koningin had de hoop dat de oorlog wel gauw afgelopen zou zijn - maar hij dacht dat het nog wel een half jaar zou duren!’
Bron
Ongepubliceerd dagboek van Titia Gorter. Het dagboek hield ze bij van voor 11 juni 1940 (de bestaande tekst begint in schrift 2, op bladzijde 33) tot 5 februari 1942. De schriften hielden de zusters Gorter op zolder verborgen, onder de vloer. Privécollectie Prinsen.