TB · 24-11-2019 · 6 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 09-12-2019
Adelborsten ’38: ‘Alsof ’t water is’
Op 30 november 1940 hadden ze elkaar gezien op een reünie van de adelborsten, een jaar later ontmoetten Gerard Dogger en Peter Tazelaar elkaar opnieuw in Den Haag. Tazelaar als agent uit Engeland, Dogger als een van de belangrijkste schakels in het verzetsnetwerk van de Ordedienst.
Ze praatten bij in een kamer op de Groot Hertoginnelaan. ‘Denk je eens even in! Hier zit een collega-Adelborst die een half jaartje geleden naar Engeland is ontsnapt en die ons nu vertelt dat over enkele dagen een motortorpedoboot uit Engeland zal komen om ’s nachts van de kust hier in Scheveningen, nota bene enkele kilometers van deze plek, mensen op te pikken. Hij zal zelfs een telegrafist meebrengen met een zender en codes en daarna wordt het een regelmatige veerdienst! Het is te mooi om waar te zijn,’ zou Gerard Dogger vijftig jaar later schrijven. Tazelaar en Dogger waren slapies geweest in ’t Gesticht, oftewel het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) waar ze beiden in september 1938 begonnen waren met de driejarige opleiding voor de zeedienst.
Installatie van de adelborsten bij het KIM, vrijdag 2 september 1938. ‘Een driewerf hoera voor H.M. de Koningin’, luidt het bijschrift. Heldersche Courant, 3 september 1938, 14.
Peter Tazelaar was als 18-jarige uit Batavia naar Nederland gekomen om adelborst te worden, volgens de wens van zijn vader, die van onderwijzer derde klasse was opgeklommen tot onderdirecteur van het departement Onderwijs en Eredienst. Tazelaar zelf wilde liever bij de koopvaardij. Aan zijn militaire carrière kwam een einde na het eerste jaar van de opleiding. Dogger schreef daarover in 1946: ‘Was speels, weinig militair. Door deze eigenschappen uitgeschakeld van verdere opleiding.’ Tazelaar meldde zich aan als leerling-stuurman bij de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij. Op 16 mei 1940 zou hij uitvaren vanuit Rotterdam. Toen de oorlog uitbrak, begaf hij zich zo snel mogelijk die kant op, vastberaden om naar Engeland te gaan. Maar er bleken geen schepen meer te varen. Het duurde tot juli 1941 voordat het Tazelaar lukte om weg te komen.
Doggers opleiding werd onderbroken door de mobilisatie en daarna de oorlog. Zijn eerste twee opdrachten tijdens de mobilisatie, op een mijnenveger en een onderzeeboot, waren van korte duur. Daarna werd hij ingedeeld bij de verbindingsdienst op het hoofdkwartier, samen met zijn jaargenoten Kik Overhoff, Fred Rotteveel en Jan Birnie. Dat vonden ze maar een ‘tam karweitje’. Het bericht over de capitulatie zagen ze over de telex binnenkomen. Terwijl ongeveer de helft van de adelborsten op verschillende manieren naar Engeland ontkwam, kregen Dogger en zijn maatjes orders om niet proberen weg te gaan. Het werd ‘één der velen redenen waarom ik na korte tijd heel weinig respect overhad voor “Hoger Hand” en zulks is mijn hele leven zo gebleven’, aldus Dogger in 1974.
Adelborsten in landingstenue in het KIM, 1939-1940. Collectie Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH)/Fotoafdrukken Koninklijke Marine.
Hun jaargenoten Hans Bommezijn, James Lawson, Guido Bendien, Hendrik Brakema en Frans Visée ontsnapten wel naar Engeland. Bommezijn had op 14 mei 1940 afscheid genomen van zijn ouders, want hij zou met de marine naar Frankrijk gaan. Dat ging niet door vanwege de capitulatie. In de totale chaos die daarna ontstond, fietste Bommezijn met bevriende adelborsten naar Scheveningen. Ze konden mee aan boord van de motorlogger Alida, door de marine gevorderd voor vervoer van zo'n dertig passagiers, archiefstukken van de Koninklijke Petroleum Maatschappij en codemateriaal van het departement van buitenlandse zaken.
In Engeland kwamen de adelborsten terecht bij het eerste Nederlandse Motor Torpedo Boat flottielje, dat in de oktober 1942 gevormd werd en onder leiding stond van luitenant ter zee tweede klasse Hans Larive. Deze 9de MTB-flotilla bestond uit zeven motortorpedoboten. Bommezijn was eind september 1943 als commandant van de MTB 202, bijgenaamd Kemphaan, betrokken bij een van de meest succesvolle acties van de flotilla. Als bemanningsleden werden alleen vrijwilligers van onder de dertig jaar geaccepteerd, zo zwaar was het. Ook Rotteveel meldde zich voor dienst op de MTBs, nadat hij in mei 1942 uit Nederland was vertrokken en na een moeilijke reis in maart 1944 Engeland had bereikt. Dogger zou na zijn aankomst in Engeland in april 1942 bij de MTBs dienen, onder andere als commandant van de MTB 202.
De adelborsten die niet konden wegkomen tijdens de meidagen, werden bijeengebracht in de Marine kazerne in Amsterdam. In een brief aan Lou de Jong in 1974 schreef Dogger: ‘Ik herinner mij die avonden en nachten-lange gesprekken met Kick Overhoff, Fred Rotteveel, Erik Roest, [Paul] van Rees om slechts enkelen te noemen, niet óf men verzet zou gaan leveren maar hóé zulks effectief te doen.’ Op 12 juli 1940 werden de adelborsten ontslagen en naar huis gestuurd. Ze konden honderd gulden per maand ontvangen, als ze onderwijs volgden bij een erkende instelling. Roest ging scheepsbouwkunde studeren in Delft, Birnie medicijnen in Groningen. Met zeven anderen nam Dogger les aan de Kweekschool voor de Zeevaart in Amsterdam. Hij woonde tijdelijk weer bij zijn ouders op de Willemsparkweg. Toen hij begin 1941 naar Den Haag vertrok om zich volledig aan het verzet te wijden, kreeg hij advies van Otto van der Gronden hoe hij zijn toelage kon behouden: ‘Hij heeft een leraar naar wie hij nooit toegaat, zelfs niet voor de vorm. Alleen één keer in de drie maanden voor die studieverklaring. Die wordt dan zonder meer getekend, want die leraar gelooft het ook wel.’
Commandant Hans Bommezijn en oudste officier Gerard Bodewes op de MTB 202, bijgenaamd Kemphaan, oktober 1943, na een succesvolle aanval op een vijandig bevoorradingsschip. Foto: lt. J.A. Hampton, Collectie Imperial War Museum, A 19513.
Ondertussen hadden ze een Contact Commissie Adelborsten (CCA) opgericht, met Dogger als voorzitter, Overhoff als secretaris, Birnie als penningmeester en Rotteveel en Roest als bestuursleden. De CCA was bedoeld om ‘de band tussen de Adelborsten stevig aan te houden en (...) vooral deze fiere Geest aan te blijven wakkeren’. Ze organiseerde sportwedstrijden tegen de cadetten, die hun eigen commissie hadden. De sportwedstrijden waren een jaarlijkse traditie geweest, de laatste jaren waren ze in het Olympisch Stadion in Amsterdam gehouden. Verder hield de CCA vaste borrelmiddagen. Het borrelgenootschap, ‘Alsof ’t water is’ geheten, kwam in Den Haag vaak bijeen in het huis van de familie Dinger aan de Adriaan Goekooplaan 55. Van der Gronden was daar kind aan huis en trad op als gastheer. Voor grote feesten gingen ze naar een restaurant. Op 30 november 1940 hielden ze in het restaurant Nieuw China op Laan van Meerdervoort 78 de reünie van de adelborsten van het jaar 1938. Dogger had Tazelaar en Birnie uit Groningen meegenomen.
Reünie van de adelborsten bij Nieuw China, 30 november 1940. De tweede van links in de eerste staande rij is Gerard Dogger. Collectie NIMH/Fotoablums voormalig Instituut voor Maritieme Historie.
Rond een uur of tien nam Dogger als voorzitter het woord. Zijn korte speech maakte indruk. ‘Onze kameraadschap’ zei hij, ‘moet een basis vormen voor plannen in de toekomst’. Om die verbondenheid te benadrukken had het bestuur van de Contact Commissie voor alle aanwezigen een speldje. Tot zijn verbazing werd Peter – die immers de opleiding na een jaar had verlaten – naar voren geroepen. ‘Uit naam van de Marine benoem ik je hiermee tot korporaal-adelborst en lid van borrelgenootschap ‘Alsof ’t water is’ zei Dogger plechtig en speldde onder luid applaus een koperen ankertje op zijn revers.
Wie van hen was niet bezig met contacten met de illegaliteit, met plannen om naar Engeland te komen? In 1974 schreef Dogger: ‘Hoe duidelijk herinner ik mij die enorme drang daadwerkelijk bij te dragen; iets te doen en terzelfdertijd de angst voor het onbekende.’ Hij kwam Jan ‘Boem’ Meijer tegen, die bezig was met het verzamelen van inlichtingen om naar Engeland te sturen. Via Hans van der Nagel en Kik Overhoff werd het contact met Jonkheer Schimmelpenninck gelegd. Eind 1940 raakte Dogger erbij betrokken. Voor hem was Schimmelpenninck de ‘voorganger’ die hij had gezocht, de OD het ‘tehuis’ voor de ‘daaddriftige jongens’. Schimmelpenninck vroeg Dogger om zijn adjudant te worden en andere adelborsten in te schakelen voor koeriersdiensten. Zo kwam ook Tazelaar bij de OD terecht. Dogger zou veel samenwerken met Anton Abbenbroek, secretaris van de Contact Commissie Cadetten. De kamer die Abbenbroek huurde bij Gertrud Berlijn-Zangers op de Groot Hertoginnelaan 202 werd half november 1941 min of meer het hoofdkwartier van de Ordedienst. Daar zouden ze Wiardi Beckmans overtocht naar Engeland gaan organiseren.
Bronnen
- Gerard Dogger, De vierkante maan. Een persoonlijk oorlogsrelaas (1979).
- L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog IX, Londen, eerste helft (1979) 745-752 (over het MTB-flottielje) en III, mei ’40 (1970) 432-439 (over Alida).
- Victor Laurentius, De grote Tazelaar. Ridder & rebel (2009).
- Jacob de Mos, 'In memoriam Alfred Jan (Fred) Rotteveel', De schakel. Kwartaaluitgave van de Stichting Genootschap Engelandvaarders 10 (1993) 3-4.
- Jeanne Bommezijn-de Rochemont, 20 juli 1946, Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), 481 Algemeen Hoofdkwartier Ordedienst in afwikkeling, inv.nr. 30.
- Dogger, Verslag van mededelingen, 1946, NIOD, 481, inv.nr. 21.
- Dogger, Mededelingen, 1948, NIOD, 481, inv.nr. 21.
- Dogger, Brief aan L. de Jong, 10 augustus 1974, NIOD, 481, inv.nr. 21.
- ‘9th MTB Flotilla’.