FB · 06-06-2020 · 5 minuten om te lezen
Het delgen van een schuld
Na de bevrijding ontving de weduwe van H.B. Wiardi Beckman brieven van medegevangenen die hem in Natzweiler en Dachau hadden meegemaakt. Ze schreven over hoe hun vriendschap was ontstaan in de kampomgeving, over hun herinneringen aan ‘Stuuf’, zoals ze hem allen noemden.
Zo kreeg Riet Wiardi Beckman-Wackie Eijsten een brief van Con Broers (Pekalongan 1913-1980). Hij was student biologie toen de oorlog uitbrak en werd lid van een verzetsgroep die zich bij de Ordedienst aansloot en militaire inlichtingen verzamelde. In de zomer van 1942 was hij gearresteerd en net als Beckman in het Tweede OD-proces veroordeeld. Hij werd bevrijd in Dachau en wist eind mei 1945 met een Amerikaanse tientonner naar Nederland te vertrekken.
Op 15 juni 1945 schreef hij: ‘Ik heb met Stuuf door twee concentratiekampen gezworven. Hij is een van mijn beste vrienden geworden. Het was ontzettend voor mij en voor zoovele anderen die hem in dien tijd hadden leren kennen en waarderen, hem zoo kort voor het einde van den oorlog te moeten verliezen. Stuuf die voor ons allen de personificatie van den Hollander was, die met zijn élan ons allen meesleepte, steeds zichzelve bleef en gebleven is tot het laatste toe – een vriend als geen ander.’
Broers had het initiatief genomen een dodenmasker van Wiardi Beckman te laten maken. De Poolse gevangene en arts Stanislaw Bienka verzamelde het gips – in ruil voor sigaretten waarvoor Nico Rost en anderen zorgden – en maakte het masker. Broers nam het mee naar Nederland, wilde het aan de weduwe van Beckman tonen en afgietsels laten maken, voor Koos Vorrink en de SDAP. Hij schreef: ‘Nu ben ik terug in Holland en het doodenmasker ligt voor mij op tafel. Het is vreemd en onwezenlijk. Ik voel het als een desertie dat ik hier zit en hij er niet meer is.’
Het is juist dat gevoel, waarover Wiardi Beckman tijdens zijn gevangenschap in Amersfoort in 1942 een gedicht had geschreven: de loden last van het schuldgevoel van de overlevenden tegenover de medegevangenen die het leven verloren.
Zij rijzen uit de schemer van de cellen Of uit het vuil van ’t grauwe massakamp. Veel pijn versmoord, geen neiging tot vertellen, Herinn’ring in de leden als een kramp. Zij, die het hardden en den druk weerstonden, De maat der walging tot den boord gevuld, Zij eischen kort: geen meêlij met hun wonden, Maar ’t delgen van een schuld. Waar anderen het lieve leven smaakten, Voor hen geen vrouwenhand, geen warme mond, Slechts harde makkerschap, die sterk maakte, Zij lagen jaren aan het grijze front. Verwacht van hen geen vriendelijk zich voegen. Vraag voor hun hete honger geen geduld: Zij komen, omdat zij het zwaarste droegen, Om het delgen van een schuld.
Een andere medegevangene, Bekkie de Loos (Madioen 1917-1990 Everberg, België), schreef in 1947 aan Riet Wiardi Beckman-Wackie Eijsten dat Beckman in het gedicht ‘zoo meesterlijk weer [gaf], de gevoelens, die wij hadden’.
De Loos, student Indisch recht te Leiden en korporaal der School voor Reserve Officieren Bereden Artillerie, was onder meer betrokken bij het illegale blad Ik zal handhaven. In april 1942 was hij gearresteerd. Van Scheveningen tot Dachau maakten hij en Beckman dezelfde tocht door gevangenissen en kampen. Broers en De Loos werden op 29 april 1945 in Dachau bevrijd. De Loos keerde naar Nederland terug met ‘de Bus uit Dachau’ .
Ook hij was diep onder de indruk geraakt van Wiardi Beckman en schreef dat deze ‘gedurende zijn gehele gevangenschap eigenlijk niet opgehouden heeft om, waar mogelijk, en zonder onderscheid des persoons, geestelijk voedsel te schenken als tegengif, als wapen tegen de verderfelijke invloed, die door de SD, SS en kampbeulen op de gevangenen werd uitgegoten. Dit bleek meer dan eens van grote steun te zijn voor ons, want allen hadden wij wel eens onze zwakke ogenblikken. En dit alles ondanks het donkere voorgevoel, dat hij niet meer thuis zou komen. Dit voorgevoel sprak Beckman wel eens uit en helaas, het werd op 15 maart 1945 waarheid.’
Bekkie de Loos vertrok met zeventien anderen op 17 mei 1945 met een bus uit Dachau. Bron: Vrolijk Pasen 1942. Het verhaal van verzetsman Carel Steensma als meivlieger, Engelandvaarder en gevangene in Nederland en in Duitse concentratiekampen Natzweiler en Dachau, samengesteld door Frank Steensma (2013).
V.l.n.r. liggend: Louis van den Dungen en Frits Steen; zittend: Johan Kloostra, Piet Maliepaard en Arie Kloostra; staand: Johan Post Uiterweer, Nico Rost, Ed Hoornik, Bram Wolff, Hans Teengs Gerritsen, Jaap van Mesdag, Jannes van Raalte, Dirk ‘Bekkie’ de Loos en Cas Vermeulen; uit de ramen van de bus: Carel Steensma, Boebie Brugsma en Freek Niermeijer. Foto gemaakt door Willem Eggink.
Leden van de Guard Military Police. Bron: Jos Schneider en Gijs van de Westelaken, De bus uit Dachau (Amsterdam 1987).
V.l.n.r.: onbekend, Con Broers, Jaap van Mesdag, Hans Teengs Gerritsen, Cas Vermeulen, onbekend en Johan Post Uiterweer.
Con Broers maakte deel uit van de Guard Military Police (of Prisoners MP), met onder andere Pim Reijntjes , die goed Engels sprak en kon tolken, en Wijnand Peeters. Deze groep, met voornamelijk Nederlanders, was door Hans Teengs Gerritsen samengesteld. Hij had na de bevrijding van de Amerikanen de opdracht gekregen om de toegang tot het kamp in de gaten te houden.
Peeters vertrok samen met Broers en schreef daarover: ‘Enkele bijdehante Hollandse jongens hadden een tienton’s vrachtauto uit de oorlogsbuit “georganiseerd” en rijklaar gemaakt. Ook was er een autobus op de zelfde manier verkregen. Degene die er gebruik van wilde maken moesten zich aanmelden bij de leidende figuren van de Hollanders. Ik werd gevraagd met een groep mee te gaan, als MP. Omdat zei men, het onder weg niet helemaal veilig was. […] Wij vertrokken met een tien tons Ford vrachtauto voorzien van een volle tank Amerikaanse benzine en een “permit” voor benzine en voorrang bij eventuele reparatie. Het zal ongeveer 20 mei 1945 zijn toen onze thuisreis een aanvang nam en wij uitgezwaaid werden door de achterblijvers die uiteindelijk door de Amerikanen naar Nederland zijn vervoerd en in Eindhoven opgevangen zijn. Voorin de vrachtauto zaten de leider van onze groep Con Broers en Jan Geraets die het stuur hanteerde. De rest van de groep was achter in gestegen en zaten op de grond van laadruimte. Onderweg door de landelijke gebieden werden wij nagestaard door de verbaasde Duitse bevolking, die de tekst lazen die was aangebracht op het zeildoek van de overkapping, dat wij als ex-gevangenen van Dachau naar Nederland onderweg waren. Bij het passeren van Amerikaanse konvooien en leger transporten die ons soms tegelijk links en rechts passeerden leverde die tekst veelal pakjes sigaretten op die bij het passeren in ons vehikel werden gegooid, deze geste werd door ons zeer gewaardeerd. Uiteindelijk kwamen we aan bij de Nederlandse grens, waar onze trouwe auto werd ingenomen door de Amerikaanse militairen zijnde oorlogsbuit.’
Bronnen
Gedicht en brieven aan Riet Wiardi Beckman-Wackie Eijsten, familie archief Wiardi Beckman.