FB · 23-03-2020 · 3 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 16-06-2020
Wiardi Beckman weigerde Ariërverklaring te tekenen
Op 10 mei 1940 had H.B. Wiardi Beckman zijn lidmaatschap van de Eerste Kamer beëindigd om in actieve militaire dienst te kunnen treden. Zowel de Eerste als de Tweede Kamer kwamen in de bezettingsjaren niet bijeen, maar werden ook niet officieel ontbonden. Wiardi Beckman werd wel vervangen: zijn zetel werd in juni 1940 ingenomen door partijgenoot Jo van de Kieft. Een jaar later kreeg Beckman de vraag voorgelegd of hij opnieuw een zetel in de Senaat wilde innemen. De unieke en tot nu toe onbekende correspondentie daarover troffen wij aan in het familiearchief van Wiardi Beckman.
Er was een plaats in de Eerste Kamer vrijgekomen door het overlijden van SDAP-kamerlid Moltmaker. Petrus ‘Piet’ Moltmaker (13 september 1882 Arnhem – Arnhem 16 april 1941) was in de allereerste plaats vakbondsman geweest. In 1911 was hij lid geworden van het hoofdbestuur van de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel (NV), waaraan hij vanaf 1912 tot begin 1940 als voorzitter leiding zou geven. Voor de SDAP was hij enige jaren lid van de gemeenteraad van Utrecht en lid van de Provinciale Staten van Utrecht tot hij in 1923 gekozen werd als lid van de Eerste Kamer. Dat zou hij blijven tot zijn dood in april 1941 in het St. Elisabethgasthuis te Arnhem.
Eerste Kamer, 1938. Achter Piet Moltmaker, voor v.l.n.r.: Ton Barge, Bon de Savornin Lohman en Hubert van Asch van Wijck. Foto: Wiel van der Randen, Collectie Spaarnestad.
Op 13 mei 1941 stuurde de secretaris van het Centraal Stembureau voor de Verkiezing van de leden der Staten Generaal een brief aan ‘den Heer H.B. Wiardi Beckmann te Overveen’ met de mededeling dat het Centraal Stembureau in zijn aanstaande vergadering de benoemd-verklaring van Beckman ter vervulling van de ontstane vacature in overweging zou nemen, dat wil zeggen: zou beslissen over zijn benoeming tot lid van de Eerste Kamer.
Er was echter wel een ‘mits’ aan verbonden. De secretaris-generaal van het departement van Binnenlandse Zaken, Karel Frederiks, had het Centraal Stembureau schriftelijk laten weten dat in tussentijds ontstane vacatures in vertegenwoordigende lichamen slechts personen mochten worden benoemd ‘die noch zelf, noch hun echtgenoote, geheel of gedeeltelijk van joodschen bloede zijn’. Als Wiardi Beckman de bijgevoegde verklaring zou willen invullen, tekenen en terugsturen, dan kon het Centraal Stembureau de benoemd-verklaring in overweging nemen.
De meegestuurde verklaring stond bekend als de ‘Ariërverklaring’ die begin oktober 1940 werd toegestuurd aan alle ambtenaren en al het onderwijzend personeel in Nederland. Op 4 november kwam een Duits bevel om de Joodse ambtenaren van hun ambt te ontheffen met behoud van salaris, maar later volgde ontslag. In december 1940 werden ook de Joodse gemeenteraadsleden en leden van de Provinciale Staten, Waterschappen en andere publiekrechtelijke lichamen naar huis gezonden. In het exemplaar van de Ariërverklaring die aan Beckman was gestuurd was het woord ‘ambtenaar’ met de typemachine doorgehaald en was er ‘belanghebbende’ boven getypt.
Beckman bedankte voor de eer. Op 16 mei 1941 schreef hij terug (een kopie ervan bevindt zich in het familiearchief Wiardi Beckman):
Aan den Heer Secretaris van het Centraal Stembureau te ’s Gravenhage
In antwoord op Uw brief van 13 dezer, no 14, heb ik de eer, U te berichten dat ik van oordeel ben aan Uw verzoek, een verklaring te onderteekenen inzake het al of niet van Joodschen bloede zijn van mijzelf of van mijn echtgenoote, noch te kunnen noch te mogen voldoen.
U moge mij veroorloven op te merken dat naar mijn wijze van zien een benoemd-verklaring, als Uw college overweegt, slechts zin heeft in een gedachtengang die gegrond is op uitvoering van bepalingen van de Nederlandsche wet. Een discriminatie, als men thans zou willen toepassen moet geacht worden in strijd te zijn met het Nederlandsche recht (art. 93 – resp. art. 87 Grondwet, enz.).
Ik kan geen vrijheid vinden hieraan op eenigerlei wijze medewerking te verleenen.
Ik hecht er aan hieraan toe te voegen dat ik hoop en verwacht de zetel in de Eerste Kamer te bezetten indien het Centraal Stembureau tot de conclusie komt, dat ik daarop – afgezien van de boven besproken aangelegenheid – recht heb.
Inmiddels heb ik de eer te zijn
met de meeste hoogachting,
Wiardi Beckman reageerde op de voor hem typerende wijze. Had hij niet eerder gezegd: ‘nergens aan meewerken’? De verklaring was een vorm van discriminatie in strijd met het Nederlands recht en daaraan deed hij niet mee.
Moltmaker is na de weigering van Beckman niet opgevolgd. In de Staatscourant verscheen in juni 1941 een bericht dat de vergadering die over de opvolging moest beslissen geen doorgang vond. Daarna is het is er niet meer van gekomen: het Centraal Stembureau hervatte pas na het einde van de oorlog zijn werkzaamheden.
Anno 2020 was de brief aan Beckman over de Ariërverklaring en zijn weigering voor de griffie van de Eerste Kamer een verrassing: van een Ariërverklaring voor Eerste-Kamerleden had men nooit gehoord.
Bronnen
- Familiearchief Wiardi Beckman, Map H.
- Bouwe Hijma, Petrus Moltmaker, BWSA 6 (1995).
- Piet Moltmaker, parlement.com
- L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog IV, eerste helft (Den Haag 1972).